Van omhoog kijken krijg je pijn in je nek heb ik altijd geleerd. Dat was een grapje dat bedoeld was om je ervan te weerhouden tegen mensen op te kijken. Misschien een goed advies? Ik heb er weinig ervaring mee omdat ik van nature al niet geneigd ben tegen mensen op te kijken. Maar nu wat dat achterom kijken betreft. Gisteravond kwamen we al zappend bij dat programma van Özcan Akyol terecht. Iedereen noemt hem Eus en hij heeft een eigen manier van interviewen, waarbij hij de rol van kapper speelt.
Gisteren had hij een afspraak met Eva Jinek die toch inmiddels een heel bekende televisie persoonlijkheid is geworden. Hoe dan ook, ik vond het een heel verhelderend gesprek wat die twee daar voerden. Van Eva had ik altijd de indruk dat ze een glasharde tante was maar tot mijn verbazing onthulde zij dat ze heel snel ontroerd raakt en in tranen uitbarst. Dan laat je wel iets van jezelf zien. Eva gunde ons een terugblik in haar leven als kind van ouders die ooit gevlucht waren uit een toenmalig Oostblokland. Natuurlijk zat er wel een commercieel kantje aan het verhaal, want Eva had een portrettenboek geschreven – en er komt er nog een – over mensen met een bijzondere achtergrond die ze geïnterviewd had. En omdat dit soort handelen nu heel dicht ligt bij het onderwerp waarover ik wil schrijven ga ik er niets negatiefs over zeggen. Welk onderwerp vraag je? Het najagen van succes.
Als ik achterom kijk naar mijn jeugd, die net als bij iedereen de voorbereiding en de bron vormt voor mijn verdere leven, dan zie ik mijzelf als een onbevangen kind aan het einde van de tweede wereldoorlog. Samen met mijn moeder en later ook haar zuster Truus waren wij geëvacueerd uit mijn geboorteplaats, Den Helder. Dat was overigens geen overbodige luxe want een feit dat weinig mensen kennen is Dat Den Helder gedurende die oorlog rond de zeshonderdvijftig keer is gebombardeerd, zowel door de Duitsers als door de geallieerden. Niet zo heel vreemd want het was tenslotte een marinehaven. Alle mensen die niet strikt nodig waren weren dus geëvacueerd. Wij kwamen terecht op Schagerbrug, een dorpje in de buurt van Schagen. Mijn grootmoeder had daar een zuster wonen die getrouwd was met een man die dagelijks met een platte stalen schuit de melkbussen ophaalde en omruilde voor lege, om vervolgens naar de melkfabriek ‘De Eensgezindheid’ in Sintmaartensvlotbrug te varen.
Ik kan niet anders zeggen dan dat ik daar op dat rustige boerendorpje een heel harmonisch en gelukkig begin van mijn leven heb beleefd. Op een dag in 1944, waarom weet ik niet, gingen we terug naar Den Helder. Lopend tussen mijn moeder en tante Truus die stevig mijn handjes vasthielden liepen we die twintig kilometer naar Den Helder. Ik herinner me trouwens dat ik vanaf Julianadorp bij een meneer die mijn tante of mijn moeder blijkbaar kende achterop de fiets gezeten heb. Blijkbaar waren mijn kleine beentjes na ruim vijftien kilometer uitgeput.
Bij opa en oma Slot in de van Hoogendorpstraat hebben wij het laatste oorlogsjaar en de hongerwinter doorgebracht. Ik kan me trouwens niet herinneren dat ik honger heb gehad. Wel herinner ik me dat mijn ellebogen en knieën een soort open wonden hadden. Daar moesten elke dag lappen omheen worden gewikkeld die van oude lakens waren gescheurd. De aandoening werd veroorzaakt door het bloembollenmeel dat in het brood werd verwerkt. Men noemde het broodschurft. Toen in het voorjaar de zon ging schijnen en opa tegen mijn moeder zei: ‘je moet dat kind ermee in de zon laten lopen,’ ging het over.
Van mijn vader hadden wij een foto. Hij was tijdens het bombardement op Rotterdam als marineman met een half afgebouwde onderzeeër over de bodem van de Noordzee naar Engeland gevaren.
In september 1945 kwam hij thuis. Die dag zal ik nooit vergeten. Het was heel vroeg in de morgen. Ik zat op de tweede tree van de trap in de gang. De voordeur ging open en ik zag hoe een matroos achteruit een vrachtauto sprong en een plunjezak meenam. Het volgende beeld dat in mijn geheugen is gegrift is dat mijn moeder in innige omhelzing met die vreemde matroos stond. Ik had mijn moeder nog nooit iemand zo zien omhelzen en ik had mij daar op die traptrede zittend nog nooit zo eenzaam gevoeld. Uiteindelijk ging die matroos – nou ja, mijn vader dan – mee de kamer in waar de hele inmiddels ontwaakte familie hem enthousiast begroette. Ik werd overgeslagen. Ik werd niet opgepakt in zijn armen. Er waren blijkbaar andere dingen die zijn aandacht nodig hadden.
Toen hij vertrok in 1940 was ik een baby. Nu was ik een jongetje van vijf jaar. Als mijn vader in die tijd over mij sprak had hij het over ‘dat apparaat’ dat ‘o ja’ ook mee moest.
Wat ik mij als kind natuurlijk niet realiseerde was dat mijn vader door alleen al zesendertig patrouilles van zes weken naar de Middellandse Zee met een utility class ondezeeërtje zowel lichamelijk als geestelijk vreselijk had geleden en eigenlijk ernstig ziek was. Ik wist dat natuurlijk allemaal niet, maar ik had een oorlogsvader die om het minste of geringste in drift sloeg, tot grote angst van mij en mijn moeder. Ach mijn arme moedertje. Haar kleine mannetje dat ze zo manmoedig de oorlog had door gesleept werd nu steeds, als mijn vader ergens boos of driftig over werd, geslagen. Als ik eraan terug denk hoor ik nog haar angstig smekende stem: ‘Oh Piet, Piet niet doen!!
De oorlog had mijn arme vader van een belangrijk deel van zijn innerlijke rust en zelfbeheersing beroofd. Hij kon er niets aan doen. Maar ja, ik ook niet, maar ik werd bang. Ik was nog nooit geslagen. Ik werd een vreesachtig mannetje, bang voor mislukkingen die hij me dan weer verweet. Wat mij in dat begin echter het meest stak was dat hij totaal geen aandacht voor me had. Het leek wel alsof ik niet bestond en ik wilde dat ik me zag dat ik belangrijk voor hem was. Maar ach, de arme man zat vast in dat oorlogsverleden.
Toen moet er zich bij mij onbewust een wanhoop proces hebben ontwikkeld. Het kan onmogelijk opzettelijk gebeurd zijn. Als ik eraan terug denk vermoed ik dat mijn onzekerheid mij onvoorzichtig heeft gemaakt. Hoe dan ook, op 23 april 1946, de dag voor mijn moeders verjaardag, liep ik de voordeur uit tussen twee geparkeerde auto’s door voor een klein vrachtwagentje van een vishandelaar die met een lading ijs op weg was naar de haven.
Ik kan me het ongeluk zelf niet meer herinneren maar het moet een harde klap geweest zijn want mijn ene klompje lag tientallen meters verder in de straat en ik was zeker anderhalf uur buiten bewustzijn.
Toen ik bijkwam lag ik in de voorkamer op het bed van mijn ouders. De gordijnen waren gesloten, de dokter was er en mijn vader was er en mijn rechter knie was heel dik.
Als ik, wat ik vaak doe, terugdenk aan die gebeurtenis die mijn leven ingrijpend heeft veranderd, dan denk dat het een wanhoopsoffer is geweest. Toen had ik in elk geval de aandacht van mijn vader. Elke dag van de drie maanden die ik in het ziekenhuis heb gelegen was hij bij me, las me voor, vertelde verhalen.
Nooit ben ik meer uit zijn aandacht geweest. Natuurlijk bleef hij de onberekenbaar driftige oorlogsvader waar ik bang voor was, maar er was na dat noodlottige ongeluk voor het eerst een band tussen ons.
Achteraf heb ik leren begrijpen dat mijn wellicht door wanhoop ingegeven onoplettendheid een cruciale wending in mijn leven heeft betekend. Als jongetje van zes, voor dat ongeluk, liep ik harder dan alle grote jongens in de straat. Ik zou ongetwijfeld een succesvol sportief leven tegemoet zijn gegaan. Doordat ik echter naar het verkeerde ziekenhuis werd gebracht in opdracht van mijn vader liep alles verkeerd. Nou ja, dat moet ik wel even uitleggen.
Mijn vader kwam uit een vroom katholiek gezin. Zijn vader was collectant in de kerk en zelf was hij misdienaar geweest. Gebeurtenissen in die oorlog in de Middellandse zee, waarbij het regelmatig was voorgekomen dat hij Italiaanse geloofsgenoten had zien sterven, hadden bij mijn vader een grote weerzin tegen het katholicisme gewekt.
Nu hadden we in Den Helder twee ziekenhuizen. Het katholieke Sint Lidwina ziekenhuis dat vlak bij het centrum was en het niet confessionele Parkzicht ziekenhuis aan de buitenrand van de stad, dat voor mijn moeder die altijd alles lopend moest doen omdat ze bang was om te fietsen, elke dag veel tijd kostte.
Natuurlijk had mijn vader niet kunnen weten waar we later door schade en schande achter kwamen, maar het Parkzicht ziekenhuisje had slechts één chirurg, dokter van Driel, een oud marine arts. Ongetwijfeld kon hij heel goed een blindedarm operatie verrichten en misschien had hij zelfs met het verwijderen van een ontstoken galblaas weinig moeite. Er liepen echter in Den Helder betrekkelijk veel mensen rond met krom en scheef gezette armen en benen.
Toen ik daar werd binnengebracht was het onderste stukje van mijn dijbeen over het bovenliggende deel geschoven. Dat moest dus weer op zijn plaats worden getrokken. Ik herinner me dat het buitengewoon pijnlijk was. Wat ik me echter niet herinner is dat er röntgenfoto’s zijn gemaakt. Het been werd in tractie gelegd, zoals dat heet. De dokter boorde dwars door hielbeen een gaatje waar hij een pen doorheen stak. Daar lag ik in een bed met mijn been recht omhoog met aan die pen een beugel en touw en katrollen en een gewicht, waardoor mijn gebroken dijbeen op zijn plaats werd gehouden. Jammer was echter dat deze dokter vergat dat zo’n pen door het hielbeen gemakkelijk ontstekingen kon veroorzaken als je niet meteen vanaf het begin penicilline gaf. Toen hij daar eindelijk mee begon was mijn temperatuur opgelopen naar 42 graden en was mijn rechtervoet een zwerende bal met teentjes.
Met die voet is het nooit meer goed gekomen, want nu op mijn tweeëntachtigste loop ik weer met een ontsteking aan de hiel waarop dagelijks een schone pleister moet worden geplakt. Maar dokter van Driel was nog niet klaar. Hij ontdekte dat hij het been verkeerd had gezet. Dus brak hij het opnieuw. Dit keer kreeg ik een pen door de knie en een dekenkooi over de hele constructie zodat er deze keer geen vliegen op dat kleine gaatje waar de pen het beentje binnendrong konden komen. Al met al lag ik drie maanden in het ziekenhuis met een gebroken been wat normaal binnen zes weken een totaal herstel te zien geeft. Als zesjarig jongetje dat razendsnel kon lopen ging ik met een boven de knie gebroken been het ziekenhuis in om er drie maanden later als een invalide hinkepinkie uit te komen met een totaal verknoeide rechtervoet die nooit meer echt genezen is.
Wat heeft dit nu allemaal voor mijn leven betekend. Heel veel. Vermoedelijk heeft die klap die ik van dat vrachtautootje kreeg ook mijn hoofd niet veel goed gedaan, maar daar kwam ik pas veel later achter omdat ik last heb van een vorm van dyslexie die veroorzaakt wordt door een klein verschil in kijkrichting van beide ogen, waardoor je steeds op een andere regel terecht komt en heel slecht je fouten kunt corrigeren. Oh ja, dat mag ik ook niet vergeten. Toen we de piano van mijn grootvader van vaders kant hadden geërfd kreeg ik pianoles. Maar je snapt natuurlijk wel dat muziek lezen een crime was. Juffrouw Schaap, mijn eerste piano juf gaf mij als ik iets voor de derde keer fout speelde steevast een draai om mijn oren. Ze wist natuurlijk niet dat ik van een harde klap tegen mijn hoofd juist dyslectisch geworden was. En dan was er Juffrouw van der Zande in de tweede klas. Het was 1947 een van de warmste zomers ooit. Om kwart voor vier ‘s middags stonden mijn moeder en haar jongste zusje bij de school op mij te wachten. We zouden naar het strand gaan. Juffrouw van der Zande liet me nablijven om steeds weer het zelfde lesje van het bord over te schrijven als er weer een fout in zat.
Ja, die klap van die auto echoot nog steeds na. Wat echter ook nog altijd na galmt is mijn oorlogsvader. Mijn onbewuste offer (zielig en hulpbehoevend worden voor een poos) heeft natuurlijk zijn agressieve driftbuien niet weggenomen met als gevolg dat ik eigenlijk altijd in een weliswaar creatieve maar toch vreesachtige droomwereld ben blijven leven. Ik heb daardoor nooit de moed gehad om te ondernemen, terwijl ik daarvoor intelligent genoeg ben. Ik denk wel eens dat de meeste van mijn talenten op de plank zijn blijven liggen door gebrek aan durf.
Het leven…tja. Ik denk vaak: ik had er meer van verwacht, maar ik durfde niet. Eigen schuld? Ja, maar inwrijven maakt het erger, net als wrijven in een vlek.