Herinneren

Het opnieuw in gedachten brengen van eerdere gedachteninhouden, hoe was het vroeger, wat hoorde ik, wat zag ik toen, wat gebeurde er met mij of met anderen. Zoveel van wat ik ooit meemaakte lijkt moeilijk – of in het geheel niet terug te vinden.

De oude psychologie spreekt vaak van verdringing. Er is iets buitengewoon schokkends of onaangenaams gebeurd, maar ik herinner het mij niet. Ja, ik weet wel dat het gebeurd is, maar ik zie het niet voor me. Ik hoor niet wat er te horen was en ik voel niet wat ik toen voelde. Bepaalde richtingen in de oude psychologie menen dat het hier om automatische zelfbescherming gaat. Dat sommige herinneringen zoveel afschuw, angst of schaamte met zich mee zouden brengen als ze voortdurend opgeroepen konden worden, dat onze geest het nodig vindt om er als het ware een afsluitbare verpakking omheen te doen. Misschien is dat waar, maar ja, voor mijn gevoel is dat te simpel. Het is in elk geval onbewijsbaar en kan dus wat mij betreft niet als waarheid geleden.

Is het dan belangrijk om mij alles wat er in mijn leven is gebeurd te herinneren. Tja, dat weet ik niet. Gemakshalve zou ik kunnen denken: als het goed en nodig was dan zou ik het me wel herinneren, maar mijn vroege ervaringen met examens en proefwerken in mijn schooltijd, waar de mate van herinnering van het gisteravond nog moeizaam geleerde bepalend was voor het succes en vooral voor de reactie van mijn vader op dat al te vaak ontbrekende succes doet mij toch menen dat het beter is me heel veel – en misschien wel alles te herinneren.

Overigens heb ik wel een manier gevonden om mij meer te herinneren dan wat er spontaan in mijn geest opkomt. Ik heb gemerkt dat het schrijven over mijn herinneringen werkt als een soort vergrootglas. Als ik schrijf, vooral als ik met een pen op papier schrijf, wordt de formulering van mijn gedachten tot woorden op papier een vertragend middel. Hierdoor lijkt het, voor mij althans, dat ik als het ware aan een touwtje trek en dat ik steeds meer herinneringsmateriaal tevoorschijn kan halen.

Natuurlijk is het niet zo dat ik daarvoor zomaar een willekeurige herinnering neem in de trant van: ‘hoe was die film ook alweer die ik afgelopen maandag op de televisie zag?’ Dat is niet heel zinvol. Ik vind dat het eigenlijk om iets moet gaan wat ik belangrijk vind, omdat er een belangrijke invloed in mijn leven vanuit gaat. Iedereen heeft waarschijnlijk wel een aantal van die min of meer herinnerbare gebeurtenissen in zijn leven. Zelf heb ik er eigenlijk één die heel prominent mijn leven heeft beïnvloed en waarmee ik tot op de dag van vandaag wordt geconfronteerd. Ik doel hier op een invaliderend ongeluk dat me als kind overkwam en waarvan ik de gevolgen in mijn hele daaropvolgende leven heb moeten meedragen. Het gebeurde op 23 april 1946. Op die dag heb ik mijn rechterbeen, vlak boven de knie, gebroken door onoplettend voor een klein vrachtwagentje tussen de geparkeerde auto’s de straat op te stappen. Doordat ik door de klap van de aanrijding bewusteloos ben geraakt is het stuk ervoor en het ongeluk zelf uit mijn geheugen weg, of in elk geval ontoegankelijk gemaakt.

Nou zou je natuurlijk kunnen denken: ‘dat is een traumatische gebeurtenis. Wees maar blij dat je het niet meer voor de geest kunt halen,’ maar op de een of andere manier blijft het bij mij vanbinnen maar zeuren dat ik me wil herinneren wat er gebeurd is. Mijn herinnering begint echter pas op het moment dat ik bijkom uit mijn bewusteloosheid. Ik lig op het bed van mijn ouders in de voorkamer van ons huis in de Nieuwstraat in Den Helder. Er komt alleen licht van rechts door de schuifdeuren naar de achterkamer, want de gordijnen aan de straatkant zijn dichtgeschoven. Er zit een heel dikke bult waar normaal mijn knie zit. Raar is nu eigenlijk ook dat ik me de pijn niet herinner. Mijn vader is er en de dokter is er en later komt er een grote zwarte taxi, waarin ik, liggend op de achterbank, naar het Parkzicht ziekenhuis word gebracht. Veel dingen ben ik te weten gekomen door terug redeneren, niet door herinneren. Om een voorbeeld te noemen: mijn vader was er toen ik bijkwam in de voorkamer. Hij werkte in de Atjeh-loods, een grote autogarage van de marine aan de buitenhaven. Telefoon hadden we niet, dus iemand moet hem zijn gaan waarschuwen; de dokter trouwens ook. Op de fiets was het zeker een kwartier naar die garage. Ik leid daar dan uit af dat ik in elk geval minstens een half uur bewusteloos geweest moet zijn en dat ik ervan mag uitgaan dat ik ook een behoorlijk zware hersenschudding had. Maar wat ik me niet herinner is dat ik hoofdpijn had. Ik weet alleen maar dat ik bang was, bang omdat ik niet begreep wat er aan de hand was, bang vervolgens voor de rare geur van het zieken huis, bang voor die grote man met dat snorretje en die nare rasperige stem in die witte jas die mijn been pijn deed. Ik weet dat ik bang was, maar ik kan met het gevoel niet meer te binnen brengen.

Ook heb ik keer op keer geprobeerd me het ongeluk te herinneren. Voor mij, als tussen de auto’s de straat op lopend jongetje kwam dat vrachtwagentje van links, maar mijn rechter been was gebroken. Ik denk dan dat het voor de hand ligt dat mijn rechterbeen ook het eerste was dat door de bumper van die auto werd geraakt. Als dat zo is, moet ik de straat zijn opgelopen en me vervolgens rot geschrokken zijn dat er een auto op me af kwam, waarna ik me in paniek te laat omgedraaid moet hebben, zodat ik met mijn rechterkant naar die aanstormende auto kwam te staan. Ja, zo is het misschien gegaan, maar ik herinner het me niet, evenmin als de klap die volgde en die zo hard geweest moet zijn dat een van mijn klompjes tientallen meters verder op de grond werd gevonden met een stuk uit de achterkant. Ook dat klompje moet dus heel hard neergekomen zijn.

Latere pogingen tot reconstructie hebben nog wel wat meer informatie opgeleverd. Zo was er bijvoorbeeld de man die het vrachtwagentje bestuurde. Hij was een vishandelaar en hij was met een laadbak vol ijs, dat hij net bij de ijsfabriek had gehaald, op weg naar de visafslag. Het was een redelijk zonnige lentedag, reden dus voor deze man om met die bak ijs een beetje op te schieten omdat het ijs anders gesmolten zou zijn voor hij er vis in kon vervoeren. Het was een auto met een open laadbak en ik denk dat redelijkerwijs mag worden verwacht dat de man hard gereden heeft, waardoor hij zeker niet op tijd heeft kunnen remmen toen ik plotseling als speelse zesjarige tussen de geparkeerde auto’s voor zijn auto liep. Remmen deed hij daardoor veel te laat.

Ach weet je, ik was bijna dood, dat kan niet anders. Dat is volgens mij ook de reden waarom ik me het allemaal wil herinneren, want een bijna dood ervaring blijkt voor heel veel mensen een ingrijpend keerpunt in hun leven te zijn.                                                   Waar het eigenlijk op neer komt is dat ik wil weten wie ik was voor ik die enorme klap van die auto kreeg, waardoor die volkomen incompetente chirurg in dat provinciale ziekenhuisje de kans kreeg om van het snelste jongetje uit de straat een manneke met een verprutst, kreupel rechter beentje te maken.

Hoe dit ook zij, rancune heeft hier natuurlijk geen enkele zin. Die voel ik ook niet. En hoewel er in mijn geboorteplaats tientallen mensen zijn die hun krom – of scheef gezette armen of benen aan deze arts te wijten hebben moet ik voor mijzelf toch besluiten dat dit ongeluk mijn leven in een totaal andere richting heeft gezet, een richting waarmee ik eigenlijk heel gelukkig ben.