Mijn Moedertje

Op acht april negentien zesennegentig, zo rond een uur of twaalf overleed mijn moeder. Op acht april dit jaar is dat precies vierentwintig jaar geleden. Voor het raam in de huiskamer in de Lijsterstraat in Den Helder stond het bed waarin ze haar laatste maanden had doorgebracht. Mijn vader sliep op de bank en week niet van haar zijde. Drie keer in de week was ik in die laatste maanden vanuit Hilversum naar haar toe gereden want – en dat vond en vind ik nog steeds – zij was er toen ik via haar kleine maar sterke lichaam op deze wereld kwam. Ik moest bij haar zijn als zij dit leven verliet. Dat is gelukt en daar ben ik nog altijd blij om. Niet dat ik in haar stervensuur nu zoveel voor haar kon doen, nou ja, als er dan al iets was dan was het een heel klein beetje mijn vader kalmeren. De arme man wist zich geen raad bij de overigens normale gebeurtenissen die nu eenmaal heel vaak optreden als iemand een natuurlijke dood sterft.

Misschien gaan mijn lezers dit een niet zo leuk verhaaltje vinden. Bedenk dan maar dat er veel volkomen natuurlijke dingen bij ons leven horen die nu eenmaal niet heel erg prettig zijn om mee te maken.

Rond een uur of half elf was ik binnen gekomen. Mamma deed langzaam haar ogen open toen ik tegen haar sprak. ‘ah Peggie,’ zei ze. Dat was mijn hele leven lang mijn koosnaampje geweest dat alleen mijn moeder gebruikte. Daarna gingen haar ogen weer dicht. Eerder op de ochtend was de huisarts geweest om haar wat morfine in te spuiten, want pijn was in het grootste deel van het leven van mijn moedertje een nimmer wijkende metgezel waarover ze evenwel nooit klaagde. Altijd als ik vroeg: ‘hoe gaat het nu Mam,’ dan zei ze: ‘goed hoor kind’.

Ze moet rond de veertig geweest zijn toen bij haar baarmoederkanker werd geconstateerd. Dat was de grootste ramp die haar en mijn vader trouwens ook kon overkomen. Door de oorlog waren mijn ouders vijf jaar van elkaar gescheiden geweest. Pappa was behoorlijk beschadigd uit de onderzeebootoorlog in de Middellandse zee terug gekomen, maar die ouders van mij waren dolverliefd op elkaar. Zoveel intimiteit hadden ze in te halen, maar na nauwelijks meer dan tien jaar was de intense lichamelijke intimiteit niet meer mogelijk.

Mamma kwam in het Antonius van Leeuwenhoek ziekenhuis terecht in Amsterdam, toen nog aan de Sarphatiestraat. Er werd een radioactieve capsule in de baarmoedermond geplaatst. Daarmee moest ze zesendertig uur blijven liggen. Het leek goed te gaan, maar bij de controle die enkele maanden later werd gedaan achtte men het nodig de behandeling te herhalen. Helaas was de behandelende oncoloog met vakantie en de radioactieve capsule werd door een vervanger ingebracht. De daaropvolgende zesendertig uur waren de pijnlijkste en krampachtigste uit haar leven. Pijnbestrijding werd niet nodig geacht. Na de behandelperiode mocht ze weer naar huis. Maar de pijn bleef.

In de buurt woonde een vriendelijke oudere man die de gave had pijn te verlichten door handoplegging. Het leek beter te gaan. Er was weer een spoortje hoop.

Op een dag liep ze boodschappen te doen in de stad – Mamma deel alles altijd lopend. Bij het afstappen van een trottoir voelde ze onder in haar buik iets knappen. De ramp was compleet. De tweede radioactieve capsule had veel meer verwoest dan bedoeld. Van voor naar achter was een open verbinding in haar lichaam ontstaan. De persoonlijke ramp die mijn arme moedertje had getroffen was compleet. Er volgden operaties die bedoeld waren de schade te herstellen, wat nooit lukte en alleen maar meer pijn opleverde. Door de zware stralingstherapie – men wist toen nog niet beter – was veel meer aangetast dan de bedoeling was geweest. Als mijn arme moedertje in deze tijd geleefd had was vermoedelijk simpelweg de baarmoeder operatief verwijderd en had ze daarna nog heel gelukkig met haar grote liefde kunnen voortleven.

Op acht april negentienzesennegentig zat ik naast haar en hield haar hand vast. Het zachte pruttelende geluid van haar ademhaling maakte duidelijk dat de longen vol met water waren gelopen. Op zulke momenten is de natuur ons genadig. Als de longen vol water komen te staan kan het lichaam het normale afvalproduct CO2 niet meer kwijt en raken we op een heel natuurlijke manier in een coma dat langzaam overgaat in de dood. Dat is eigenlijk een prachtige zachte dood.

Ach, mijn arme vader, hij begreep het niet hij was ervan overtuigd dat Mamma ondraaglijk leed en dat de huisarts moest komen om daar een eind aan te maken. Woedend was hij toen de huisarts veel later kwam toen Mamma al dood was.

Veel later heb ik hem gelukkig kunnen uitleggen hoe genadig de natuur ons soms zelfs bij het sterven te hulp komt.

Na het overlijden vroeg ik mijn zusje en mijn vader kleding voor Mamma te gaan uitzoeken. Ze moest per slot van rekening netjes opgebaard worden. Toen die twee de trap op gestommeld waren heb ik in de keuken mijn handen gewassen en een glaasje jenever ingeschonken. Vervolgens heb ik bij mijn moeder het glas geheven en haar verteld dat ze de liefste moeder was geweest die een mens maar kan hebben en dat was waar.

Foekje heette ze Foekje Slot. Geweldig lief klein mens.