Sinds cardioloog Pim van Lommel zijn boek schreef over de ervaringen die hij optekende uit de mond van patiënten die voor enige tijd fysiek dood waren geweest, ervaringen die vaak gelijkenissen toonden, maar in ieder geval duidelijk maakten dat, althans voor sommige mensen in de toestand van lichamelijke dood helder en intelligent waarnemen nog steeds manifest was. Voor die mensen – en volgens Pim van Lommel waren het er vele – is dood niet ‘over en uit’, maar veeleer een soort thuiskomst na een lange en moeizame reis.
De vele religies die op zich een teken vormen voor het feit dat de mens op Aarde zich blijkbaar nooit zeker van zichzelf is en zich maar al te graag laat leiden door mensen die hun aardse welvaart vergaren door het met veel aplomb verkondigen van de overigens misleidende overtuiging dat er na ons lichamelijk verscheiden een oneindige periode van uiterst wenselijke bewuste zijnsvorm komt, onder voorwaarde dat men niet alleen zich gedraagt overeenkomstig de door de bedoelde religie uitgedragen leer, maar dat men ook het instituut, de kerk en zijn functionarissen of de moskee om dito redenen financieel ondersteunt en instant houdt. Een soort koppelverkoop eigenlijk: “geloof in mij en betaal mij, dan komt het na je vertrek uit dit aardse tranendal pas echt goed met je”.
Ik denk dan: als het in jouw hoofd wat betreft intelligente activiteiten en wat fantasie niet dagelijks redelijk druk is, dan geloof je dat en sluit je je aan bij de stroom mensen die liever zelf liever niet denken over de eeuwige vraagstukken van leven en dood en de zin of de bedoeling en, belangrijker nog, wat die groepsvorming die het gevolg is van deze feitelijke geestelijke armoede massale ellende voor de levenden op deze wereld betekent. Met name wanneer overtuigingen botsen en economische en verdorven genieën hun welbegrepen eigenbelang nastreven door het verstrekken van middelen waar strijdende partijen hun overtuiging mee kunnen bevredigen dat het hoogste doel het vernietigen van de tegenstander moet zijn, oorlog dus.
Maar goed, verwacht van mij nu niet dat ik hier de oplossing ga geven op de vraag: wat komt er na dit leven? Een andere en trouwens even interessante vraag die veel minder vaak wordt gesteld is: wat was er voor dit leven? Ik vermoed dat er nu wat wenkbrauwen zullen worden opgetrokken. Het leven en wat erna komt is tenslotte al ingewikkeld genoeg. Ik wil er echter op wijzen dat ‘ervoor’ en ‘erna’ onlosmakelijk bij elkaar horen. Als men stelt dat er voor dit leven niets was dan zou een heel mensenleven uit het niets verschijnen. In dat geval zou men dan ook de stelling moeten verdedigen dat er daarna ook niets is. Het principe van oneindigheid die volgens de interpretatie van de gelovigen aanvangt na de dood moet volgens de juiste definitie geen begin en geen einde hebben. Hoe zou het anders die miljoenen mensen die in de grijze oudheid, dus vóór ons gestorven zijn in een oneindig hiernamaals hebben kunnen komen. Het kan derhalve niet anders dan dat die oneindigheid geen begin of einde kent. Ik ken overigens veel mensen die dat heel anders zien. Dood is dood zeggen ze. Tja, bewijs het tegendeel maar eens. Zo is het en niet anders zeggen deze mensen. Het is voor hen heel simpel: Je hebt twee materiële ouders die samen door combinatie van hun erfelijk materiaal een kind verwekken. Dat is ook nog een tamelijk aangename bezigheid – cadeautje van de natuur – en daarom doen we het. Materieel gedacht is daar geen speld tussen te krijgen. Hoewel, dan komt de fysica met zijn wetten om de hoek en die zegt: we hebben de wet van behoud van energie. Energie kan allerlei vormen aannemen, mensen bijvoorbeeld, maar het kan niet worden vernietigd. Dat wat we allemaal omschrijven met het woordje “ik” is bij elkaar fysisch bekeken een boel energie.
Ik heb in deze serie blogs eens een stuk geschreven onder de titel: ‘Het gewicht van de ziel, een wonderlijke theorie’, waarin ik schreef dat wanneer stervende mensen op een nauwkeurige weegschaal liggen er op het moment van hun dood er 26 gram plotseling verdwijnt en dat die 26 gram gerekend met de formule van Einstein, E=MC2, een ongelooflijke hoeveelheid energie is (ongeveer zes maal de energie van de atoombom die op Hiroshima viel). Die energie kan net als alle energie niet vernietigd worden, het komt vrij uit de overledene en moet dus wel alle kenmerken meedragen van de overledene.
Je zou in dit geval geneigd zijn te denken dat iets dat 26 gram weegt ontsnapt als de dood van het lichaam intreedt ergens heen moet of aan iets wordt toegevoegd. De arts die ooit dit wonderlijk experiment deed had heel veel mensen op die manier aan deze proef onderworpen en kreeg telkens het zelfde resultaat. Hij schreef toen een artikel met de titel: DE ZIEL WEEGT 26 GRAM.
Natuurlijk heeft nooit iemand gemeten of er bij de conceptie ook 26 gram bij komt, wat wel begrijpelijk is, omdat het verwekken van kinderen natuurlijk doorgaans onder warme plezierige privé omstandigheden gebeurt. Ooit komt misschien een jonge, ambitieuze gynaecoloog op het idee om eens te onderzoeken of bij in vitro bevruchting na enige tijd een plotselinge gewichtsvermeerdering optreedt.
Ik heb ervaren dat in onze vluchtige en vooral materiële samenleving weinig mensen neigen naar het uitspreken, laat staan het vormen van ideeën over dood zijn, anders dan herinneringen aan vaak treurige uitvaartplechtigheden waarbij juist het leven van de overledene uitvoerig wordt gememoreerd. Min of meer krampachtig houden wij in handelen en gedachten vast aan het enige dat we lijken te kennen, het leven. De vraag die nu rijst is of het leven in het licht van de wet van behoud van energie nu werkelijk belangrijker is dan de totaliteit waarvan leven en dood onverbrekelijk deel uitmaken.
Ik blijk mijn hele leven al de neiging hebben gehad om te zoeken naar antwoorden op vragen die bijna nooit gesteld worden. Ik herinner me dat ik vier jaar was, het was het laatste jaar van de tweede wereldoorlog. We woonden, geëvacueerd, op een klein dorpje in Noord-Holland, Schagerbrug en op een dag vroeg ik mijn moeder: ‘mam, wat is ik eigenlijk?’ Mijn moeder, lief en eenvoudig zei: ‘Dat ben jij zelf Petertje. Dat weet je toch wel? En ik dacht: ‘Ja dat weet ik wel, maar dat bedoel ik niet. Heel vaak is deze vraag bij me opgekomen: Wat is ik eigenlijk? Maar toen ik in 62 of 63 dat artikel in de Revue las kwam die zelfde vraag weer bij me boven en dacht ik bij mezelf dat er toch nog wel erg veel vragen te stellen zijn over wat wij of eigenlijk ik nou eigenlijk ben. Ben ik dan misschien die 26 gram? Of is dat misschien ook maar een voertuig, een omhulsel dat, eenmaal ontdaan van aardse energie toch weer een heel andere vorm aanneemt.
Vaak heb ik de theorie gehoord en gelezen dat dit aardse leven slechts een droom is en dat het lichaam dat we lijken te hebben in de echte werkelijkheid een hologram is en dus uitdrukking van iets dat we om redenen van effectiviteit vergeten zijn en dat die 26 gram – een gigantische hoeveelheid energie – het instrument is waarmee wij een zogenaamd “zelf” maken waarin we de totale zelf gemaakte werkelijkheid kunnen beleven.
Nu ben ik merkwaardigerwijze in mijn hele leven nooit bang voor de dood geweest. Wel heb ik angst gekend voor pijn, voor bedreigingen die mij in dit leven zouden raken, maar juist niet voor de dood. Ik denk nu dat – ik schrijf steeds wij, maar ik bedoel eigenlij ik – een eeuwig en onvernietigbaar wezen ben en dat ik al die vermoedelijk inmiddels duizenden hologrammen met mensennamen heb gemaakt om te kunnen ervaren hoe en wat er in een materieel lijkend lichaam beleefd en ontwikkeld kan worden. Als één ding namelijk duidelijk is, dan betekent leven als een mens levenslang fouten maken om uiteindelijk te leren hoe het – wat dat dan ook mag zijn – eigenlijk moet of kan.
Nou ja, dit filosofietje wilde ik graag eens delen.