Voortaan zal ik voorzichtig zijn, wij raken ver uiteen. Een vreemde ziekte bracht ons pijn, en angst bij iedereen,
de warme handdruk en veel meer, de tedere begroeting, Wij durven niet meer als weleer, zijn schuw bij een ontmoeting.
De ziekte bracht meer dan verdriet, alles wordt nu vermeden, Het is een nieuwe eenzaamheid, waar nu aan wordt geleden.
Met groot misbaar en ook met dwang, is nu ons lot bezegeld, Wat als, wat als? dat maakt ons bang, lijkt buiten ons geregeld.
Slechts woorden resten ons nu nog, taal moet de kus vervangen. Dit is een afscheid van onszelf. Wat rest is triest verlangen.
De wond der angst breekt ieder hart, die moeten we genezen, Opdat we ooit weer samen zijn, ja, samen zonder vrezen.
Dan, zonder vrees zullen wij weer, elkanders hart verwarmen, Omdat we dan weer elke keer, elkaar zullen omarmen.
Peter P. van Oosterum