Be(Ver)keerd.

 

In mijn wakkere ochtendkrant tref ik een pagina vullend artikel over een vrouw, met een foto, met een balk over de ogen. Op het eerste gezicht denk ik dan dat het een crimineel mens moet zijn die omwille van de privacy zogenaamd onherkenbaar is gemaakt. Wel wordt natuurlijk haar voornaam genoemd en de eerste letter van haar achternaam en dat ze uit Maastricht komt, zodat in ieder geval voldoende mensen haar zullen herkennen.     Oh nee, dat was niet de bedoeling.

De vrouw komt in het stuk zelf aan het woord. Ik vat haar verhaal maar even samen: ontwricht gezin, uit huisgeplaatst, internaten, misbruikt, nog eens uit huis geplaatst. Ze raakt losgeslagen, doet alles wat losgeslagen jonge – en ook wel oudere mensen doen: drank, drugs, wangedrag en noem maar op.

En dan hoort ze van de politie dat haar vader is overleden. Dit brengt een hevige schok in haar teweeg en plotseling verdiept ze zich in het geloof, want dat doen mensen soms als ze geen vaste grond meer in het leven voelen. In haar geval is het de Islam. Ze gaat zich kleden als een gelovige islamitische vrouw en bij de imam legt ze de geloofsbelijdenis af. De imam heeft haar in al haar wanhoop en onzekerheid namelijk verteld dat een mens soms plotseling kan sterven en dat het werkelijk rampzalig is als je dan als ongelovige de dood in gaat. Naar hoe hij dat zo zeker weet wordt eigenlijk in geen enkele geloofsgemeenschap gevraagd.

Na haar geloofsbelijdenis kan ze – haar eigen woorden – niets anders als huilen, huilen van geluk.

Deze vrouw kwam, blij gelovend en wel, in de kringen van de jihad, want ja, elk geloof wil hoe dan ook verspreid worden. En zo vreemd is dat trouwens niet. Als je echt gelooft, dan weet je gewoon zeker dat wat jij gelooft de echte waarheid is. Die wil je uitdragen, zodat iedereen net zo gelukkig wordt als jij, toch?                                                                             Omdat het hier nu een moslima betreft die zich naar het schijnt met de jihad heeft ingelaten wordt ze gepresenteerd als een crimineel.

Ik maak nu even een overstapje naar mijn eigen leven. Nee, ik ben geen moslim en al helemaal geen jihadist. Ik wil het hebben over een heel vroege periode in mijn leven. Ja, ja, het gaat nog steeds over geloven.

Nadat hij in de dertiger jaren van de vorige eeuw zijn hele verhuisbedrijf met twaalf paarden en idem zoveel verhuiswagens had omgezet in drank en oeverloze gezinsellende bekeerde mijn grootvader zich tot het christelijke geloof. Hij werd in zijn eigen woorden gered door het Leger Des Heils.                                                                                               Prachtig. Hij dronk niet meer, liep voorop met de vlag als het Leger op straathoeken van de blijde boodschap ging getuigen en verkondigde bij die gelegenheden ruimschoots het woord van de Here.                                                                                                                   Mij nam hij op het eind van de tweede wereldoorlog mee naar het zondag schooltje van het Leger.                                                                                                                                       De verhalen vond ik prachtig en de kapitein die ons kinderen toesprak moedigde ons aan te beseffen dat wij zondaars waren en dat het om die reden aan te bevelen was als wij naar voren zouden komen om te knielen bij de zondaarsbank om zo, opnieuw, in de genade des Heren te worden opgenomen.

Na gedurende meerdere zondagspreekjes hiertoe aangemoedigd te zijn knielde ik op zekere zondag aan de zondaarsbank, waarna de kapitein mij en de andere geknielde zondaartjes vertelde dat we nu ‘Jongsoldaten’ waren en dat we in ’s Heren genade waren opgenomen. Ook konden wij toetreden tot de jonge muzikanten, waar we dan bij gebleken muzikaliteit een instrument kregen benevens les om er op in het muziekkorps der jongsoldaten te kunnen meespelen.

Let wel, die toeter die ik te leen kreeg, een bugel, daar was het mij eigenlijk om te doen. Daarmee was deze zevenjarige zondaar binnen de kring der goddelijke genade gehaald.

Ach ja, het Leger Des Heils. Eigenlijk waren het best lieve gelovige mensen die met elkaar probeerden de mensen in nood te helpen, want die waren ook toen al in ruime mate voorhanden. Er werd gebeden en gedankt, vaak zingend, want zingen deden ze veel en vaak en eerlijk gezegd zing ik nog steeds graag.                                                                    Maar toch ging er in mijn jonge zieltje iets mis.

Toen ik een jaar of twaalf was wilde ik niet meer. Ik wilde niet meer bidden, niet meer danken. Ik wilde gewoon, ja, wat eigenlijk… Ik denk dat ik eigenlijk een hekel begon te krijgen aan dwangmatige procedures in het leven. Ja, dat zal het wel geweest zijn, want daaraan heb ik nog steeds de pest.

De reden dat ik dit stukje schrijf is echter een heel andere.                                                   Toen ik probeerde op te houden met bidden en danken voelde ik me schuldig, en niet een beetje hoor. Het heeft jaren geduurd voordat ik dat stomme schuldgevoel kwijt was. Wat er met de paplepel is ingegoten, daar ben je niet zo snel van verlost. Soms denk ik dat heel rigide gelovigen misschien ook wel last hebben van dat schuldgevoel als ze los van hun conventies proberen te komen.

Misschien iets om aan te denken voor mensen die hun kinderen echt in vrijheid willen opvoeden.

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.