Gekker en gekker wordt het. Als je gelooft mag alles. Daarvoor moeten we vooral allemaal respect hebben, voor al die geloven, voor al die gelovigen, voor al die volgelingen, voor al die napraters, meelopers, verstoppers van het eigen geweten, ja, voor al die misbruikers van de macht over anderen en, niet te vergeten, voor al die nepotisten die dagelijks bezig zijn diegenen die hun ethisch-religieuze opvattingen delen te bevoordelen. Op gruwelijke wijze wordt uiting gegeven aan het zogenaamde gelijk dat een van de modernste wapens voorzien stel complete hersenloze idioten menen te hebben.
Hoe komt dat toch, of beter gezegd, waarom blijft het toch jaar in jaar uit eeuw in eeuw uit gebeuren.
Je schaamt je bijna dat je een mens bent als je ziet hoe nu een fors aantal van onze soortgenoten op een beestachtige manier en nog wel zonder een vorm van redelijke verklaring bezig is levens te vernietigen van mensen die ze niet kennen, maar waarmee ze het in religieuze zin niet eens zijn.
Ik durf ten tweede male hier de stelling aan – de onweerlegbare feiten bewijzen het – dat geloven een heilloze gewoonte is die ons bewustzijn versmalt tot redeloosheid en die onze geestelijke groei op elke denkbare manier in de weg staat. Maar ja, deze opvatting van mij brengt nog niet het begin van een antwoord op de vraag hoe het nou eigenlijk komt dat onze soort zich zo achterlijk gedraagt.
Nou, het “Eureka” zul je van mij in deze tekst ook niet lezen, maar woelend in mijn herinneringen kom ik soms toch aardige dingen tegen.
Op de HBS – ja, dat was vroeger een school – kregen we scheikunde les van meneer Meijs. Hij was heel knap en gepromoveerd, kortom, doctor. Daarom is hij later van onze school weg gegaan en rector geworden van een gymnasium, wat natuurlijk veel chiquer is dan leraar op een HBS. Hoe dan ook, die man had duidelijk opvattingen over het karakter van ons leerlingen, uit welke verklaring hij graag het gebrek aan resultaat van zijn onderricht verklaarde, een gewoonte die hem ongetwijfeld veel persoonlijke teleurstelling bespaarde.
Afgezien van het feit dat zijn redenering betreffende onze studieresultaten wat kort door de bocht was, had hij toch een punt wat ook vandaag nog steeds van toepassing is op deze wereld, waarover de grauwsluier maar niet wil optrekken. Meneer Meijs was namelijk vast overtuigd van het feit dat de ene helft van zijn leerlingen dom was en de andere helft lui. Kort gezegd: als je weer een drie haalde, dan kon het zijn dat je te stom was. Als je dat niet wilde, dan was het derhalve je eigen schuld.
Heel veel later bedacht ik dat mijn oude scheikundeleraar een geniale verdeling in het mensdom had aangegeven. De ene helft is dom, de andere lui… Ik huiver bij het overzien van de geniale diepgang van deze opvatting.
Wat doen de luien? Die proberen met zo weinig mogelijk inspanning een zo prettig mogelijk leven te hebben.
En wat doen de dommen dan? Ja, hoor nou eens, die willen natuurlijk helemaal niet weten dat ze dom zijn. Die werken zich de pestpokken om te laten zien dat ze niet bij de dommen horen, maar bij de andere groep…, ja precies, die.
Dat komt trouwens prachtig uit, want de luien, die van het gemakkelijke lekkere leventje, zijn helemaal niet te beroerd om de dommen keer op keer uit te leggen wat ze moeten doen om erbij te gaan horen.
Wat… wat vroeg je nou daarnet? Oh, wat de luien dan doen. Nou, dat is heel simpel, die verkopen wapens. En de dommen? Ja, je hebt toch wel opgelet? De dommen gebruiken die wapens.